Leven en dood in het boeddhisme
Een leven in de toekomst is op één of andere manier een vraag die alle religies zich stellen, in de vorm van een reïncarnatie of van een nieuw leven. Dialoog uit 2008 met Aurélie Godefroy hierover, of hoe het boeddhisme het onderwerp van leven en dood behandelt.
Aurélie Godefroy : Roland Rech, goede dag, dank u om hier met ons samen te zijn. Laten we beginnen met een eenvoudige constatatie : alle wezens worden geboren, leven, en sterven. Waarom is dit dan zo’n probleem voor het menselijk wezen?
Roland Rech : Omdat het menselijk wezen gehecht is aan zijn eigen ego en het is de gehechtheid aan ons eigen ego die maakt dat men het verdwijnen van het ego moeilijk kan aanvaarden, vooral indien men niet ontwaakt is aan de ware dimensie van ons bestaan. Heel het probleem ligt daar. Want in dat geval zal men proberen om zo veel mogelijk aan onze verlangens te voldoen door te trachten zo veel mogelijk voldoeningen te hebben. We hechten ons aan wat we liefhebben en vrezen erg te verliezen wat we lief hadden, datgene waaraan we gehecht zijn en wat soms de zin van ons bestaan was.
A.G. : Wat we mogen verduidelijken is dat de Boeddha zelf een existentiële crisis doorgemaakt heeft, waarin hij geconfronteerd is geweest met deze vragen.
R.R. : Uiteraard, want door het feit van geboren te worden gaan we noodzakelijkerwijze op een gegeven punt in ons leven het lijden tegen komen. Zelfs indien er momenten van geluk in ons leven zijn, zijn deze voorbijgaand en doen ze ons een angst ervaren, een vrees om datgene te verliezen waardoor ons geluk geconditioneerd is. Dit is dus het beginpunt geweest voor de zoektocht van Boeddha om geconfronteerd te worden met het perspectief van te moeten lijden omwille van ziekte, ouderdom, dood, van te moeten scheiden van het gene waarvan hij hield, van te moeten verdragen waarvan hij niet hield. Hij concludeerde dat alles wat ons leven conditioneert oorzaak van lijden is. Omdat dit ook een vraag was moest er dan ook tegelijker tijd een antwoord zijn.
Wat interessant is in het geval van de Boeddha, is dat dit het tegenover gestelde is van een hopeloze persoon. Hij vertrekt van het lijden, maar vertrekt ook vanuit het principe dat indien er een probleem is dat te wijten is aan het lijden, er dan ook een oplossing voor moet zijn.
A.G. : Wat kunnen we dan ook concreet proberen te doen om te trachten deze vraag over leven en dood op te lossen? Moeten we alleen maar werken op ons ego, bij voorbeeld door te proberen deze egoïstische gehechtheid los te laten?
R.R. : Men moet zich echt engageren op een beoefening van de weg van alle ogenblikken, en in het boeddhisme is deze weg gericht op de beoefening van de meditatie. Dat betekent dus een zekere levensdiscipline hebben en indien mogelijk elke dag met gekruiste benen gaan zitten. Zichzelf leren kennen, zichzelf leren verliezen, leren ontdekken wat in de diepe dimensie van ons bestaan aanwezig is, door de meditatie.
A.G. : Dit is het geval met zazen.
R.R. : Dat is zazen, maar het zijn ook alle andere vormen van boeddhistische meditaties. En deze meditatie ook verder zetten in alle activiteiten van het dagelijks leven.
A.G. : Waarom is het zo belangrijk om deze onbestendigheid te aanvaarden ?
R.R. : Deze onbestendigheid aanvaarden is belangrijk omdat het de ware natuur van ons bestaan is en de ware natuur van het hele universum : alles wat verschijnt is gemaakt om te verdwijnen, en alles verandert constant. En indien wij ons te zeer hechten aan wat wij denken onszelf te zijn en wij er niet in slagen om los te laten, om te laten voorbij gaan, is het alsof wij altijd tegen de stroom in zouden zwemmen, dit wil zeggen dat wij ons hechten aan dingen die ons ontglippen. Wij vrezen de dingen die op ons afkomen, en het is dus belangrijk om een vloeiende geest terug te vinden, die in plaats van de onbestendigheid als een schandaal te beschouwen dit als een heel normale, natuurlijke zaak aanziet en zich er mee harmoniseert.
A.G. : Als we deze vraag over leven en dood evoceren horen wij vaak termen zoals ‘hiernamaals’, ‘bevrijding’, ‘nirvana’. Kan u ons uitleggen wat elk van deze termen betekent?
R.R. : De Boeddha heeft het nirvana nooit helemaal willen uitleggen. Maar hij heeft het aangewezen als zijnde de uitdoving van de oorzaken van het lijden, dus voornamelijk het uitdoven van de hebzucht, van alles wat ons aanstuurt om de dingen te grijpen. En vooral de uitdoving van de onwetendheid, wat uiteindelijk het ontwaken betekent aan de ware diepe natuur van ons bestaan. Als hij concreet over het nirvana sprak, heeft hij het nirvana vooral beschreven als het uitdoven van deze drie vergiften. We zouden ook kunnen zeggen het los laten van de illusie het ego, afgescheiden van de uiterlijke wereld, enz.
Het nirvana is geen plek waar we na onze dood zouden binnen komen. Het nirvana is de andere zijde van wat wij het samsara noemen. Dit betekent dat wij ons bevinden in een proces van geboorten en overlijdens, en dat er een einde aan kan komen, of ten minste dat wij het kunnen los laten. Dit is wat men het nirvana noemt.
A.G. : En wat betekent ‘hiernamaals’ en ‘bevrijding’ in het boeddhisme?
R.R. : ‘Hiernamaals’ is een veel gebruikte term. Het is een beweging van de geest die voorbij de moeilijkheden gaat die hij tegenkomt, die hem doen lijden. Dus kan de geest laten voorbij gaan. Ik meen dat dit de diepe betekenis is van het woord ‘hiernamaals’. Nu als men in het algemeen over het hiernamaals spreekt, dan bedoelt men daarmee na de dood, met andere woorden wat eventueel een nieuwe geboorte of een nieuw bestaan zal zijn.
Maar ik denk dat het belangrijkste is te begrijpen dat hiernamaals echt een beweging is. Er is geen locatie. Het is net zoals het samsara, die een manier van in de wereld functioneren is met gehechtheden, die lijden veroorzaken en ons doen ronddwalen in verschillende condities. Het daar voorbij aan zijn, is een innerlijke revolutie, een revolutie van de geest. En men is niet verplicht om te wachten tot de dood en na de dood om een hiernamaals te vinden waar er eindelijk een vredevolle wereld zou zijn. We kunnen onmiddellijk de vrede vinden, in deze wereld, door voorbij ons eigen ego te gaan, onze eigen gehechtheden, onze eigen illusies.
A.G. : En de bevrijding?
R.R. : De bevrijding kan de definitieve bevrijding van de cyclus van wedergeboorten zijn. Men noemt het dan het finale complete nirvana. In het andere geval betekent bevrijding de bevrijding van alle oorzaken van het lijden en dit kan en moet eveneens hier en nu gerealiseerd worden. Deze bevrijding kan diep en compleet zijn, wanneer wij de ware natuur van ons eigen ego kunnen zien en we er juist in slagen om voorbij de gehechtheid aan onszelf te gaan, van ons helemaal aan onszelf over te geven.
Maar anderzijds is er ook bevrijding telkens we in staat zijn om iets los te laten dat ons bindt, dat ons blokkeert, dat een hindernis is om vooruit te gaan in ons leven en dat ons doet lijden. Dit los laten is dus een vorm van onmiddellijke bevrijding. Zo kan men dus van bevrijding naar bevrijding gaan, zonder een finale bevrijden af te wachten die er zou komen op het einde der tijden of aan het einde van ons leven.
A.G. : Maakt de samsara deel uit van de cyclus van wedergeboorten. Kan u ons uitleggen waarover het gaat?
R.R. : Traditioneel is het samsara het feit van opnieuw geboren te worden leven na leven, in functie van ons karma. De twee zijn aan elkaar verbonden. Het karma zijn onze woorden, onze daden, onze gedachten ook, bewust uitgevoerd met een positieve of negatieve waarde, en die gevolgen veroorzaken. Ofwel kunnen deze gevolgen zich in dit leven zelf voltrekken en dan kan dit leven zelf een vorm van samsara zijn, ofwel zullen ze rijpen zoals zaden en hun vruchten voortbrengen in een later leven en zullen ze de omstandigheden van onze nieuwe geboorte conditioneren.
De traditie spreekt over zes wegen van samsara waarop men transmigreert, terug geboren wordt : de infernale weg van constant lijden, de weg van constante hebzucht (waarin men er niet in slaagt zijn verlangen te voldoen), de animale weg (een wedegeboorte in dierlijke vorm, die gekenmerkt wordt door onwetendheid, door een onmogelijkheid om te ontwaken), de menselijke wedergeboorte (die als de meest kostbare beschouwd wordt, omdat men, ondanks het feit dat men lijdt, men de mogelijkheid heeft te verlangen naar ontwaken en dus van een weg van ontwaken te beginnen), en dan de twee vormen van wedegeboorte die als boven menselijk beschouwd worden, mais die niet zo superieur zijn. Het betreft de godheden, die agressief kunnen zijn, met een boze blik, of de godheden die in een extatische staat vertoeven en die, door deze extatische staat, niet beseffen dat het onbestendig is en zij terug zullen moeten vallen naar lagere toestanden die pijnlijker zijn.
A.G. : Zijn wij steeds veroordeeld tot weer geboren worden? Kan men niet uit het samsara stappen?
R.R. : Uit het samsara stappen is het doel van alle boeddhistische monniken, onder andere zij die de oorspronkelijke traditie volgen. Het samsara verlaten, dit wil zeggen een eind maken aan de wedergeboorten. Elk doel van de boeddhistische discipline, dat kan zijn de beoefening van de meditatie, van de ethiek, de wijsheid, het begrijpen van het onderricht, het begrijpen van de dharma, hebben als doel ons te bevrijden van de noodzaak om terug geboren te worden. En dit impliceert eveneens de keuze om ‘uit te doven’, de extinctie, iets wat de discipelen van de school van het boeddhisme die men het Grote Vehikel noemt, niet doen. Zij kiezen voor de weg van de bodhisattva. De bodhisattva’s kiezen er integendeel voor om terug geboren te worden. Maar niet opnieuw geboren worden gedreven door hun karma en omwille van hun lijden, maar gedreven door hun geloften en hun verlangen van mededogen om alle levende wezens te helpen. En dat is een andere vorm van wedergeboorte. Men kan stellen dat men terug komt in een bestaan van het samsara met zijn lijden, maar in een zodanige toestand dat men in werkelijkheid voorbij het ordinaire lijden is. Men zal lijden uit mededogen, uit empathie voor de wezens. Maar we kunnen niet lijden omwille van onze illusies, van onze gehechtheden en van ons karma.
A.G. : Men zegt vaak dat geboorte en wedergeboorte problemen zijn van ‘dukkha’. Dit is alleszins wat men hoort, dus de fenomenen van de samsara. Betekent dit uiteindelijk dat voor het boeddhisme de geboorte slechts een kwaad van het bestaan zou zijn?
R.R. : Neen, want het woord lijden vertaalt niet goed dukkha. Dukkha betekent niet alleen lijden, maar betekent beperkt, onvolmaakt. En ik meen dat het fundamentele lijden van het menselijk wezen erin bestaat dat hij diep in zichzelf deze Boeddha natuur bezit, deze natuur van ontwaken, deze waarheid, en dat zolang hij niet ontwaakt aan deze waarheid die hem in staat stelt om het lijden van de samsara te overkomen, hij zal lijden.
Maar één van al dit grote lijden is van zich de ware zin van ons bestaan niet te realiseren, van de indruk te hebben dat men ernaast schiet, en men daarom constant vaak allerlei verlangens najaagt die vervangmiddelen zijn voor het feit dat men naast het essentiële gegaan is.
A.G. : Heeft de Boeddha zich zelf uitgedrukt in verband met leven en dood in de teksten? Vindt men bij voorbeeld in de Pali Canon onderrichtingen van de Boeddha over dit onderwerp?
R.R. : Er is al het eerste sermoen, het onderricht van Benares, waarin over leven en dood spreekt, omdat hij er de oorzaken van het lijden uitlegt en ook hoe een einde te maken aan het lijden. Dit is dus de fundamentele sutra waarin de Boeddha laat uitschijnen dat er een weg bestaat om zich te bevrijden van de samsara en het ophouden van het lijden te realiseren, het nirvana dus.
Daarnaast zijn er allerlei sutra’s waarin de Boeddha wezens ontmoet die een stervende moeten helpen. En hij geeft hen raadgevingen om deze stervende te helpen.
A.G. : De vraag over de dood is dus wel degelijk heel aanwezig in de teksten die in verband staan met de Boeddha?
R.R. : Zeker.
A.G. : De meeste religies spreken van het hiernamaals. Hoe staat het zen boeddhisme hier over?
R.R. : Ook in het zen boeddhisme is er deze visie. Ons huidige leven maakt deel uit van een cyclus van geboorten en overlijdens. Het hiernamaals is dus heel aanwezig in de beoefening van zen. Trouwens Meester Dogen, waarover we straks gaan spreken, zei dat diegenen die niet geloven dat ons leven deel uitmaakt van een cyclus die zich in drie perioden uitrolt : het huidige leven, het toekomstige leven en de levens daarna, dat zij niet klaar zijn om het pad van zen te betreden.
A.G. : Men zegt dat leven en dood het nirvana zijn. Hoe kan iets zijn tegendeel zijn?
R.R. : Men kan dit op een absolute en ultieme manier zeggen indien men beschouwt dat leven en dood in wezen onbestendigheid zijn, verschijningen en verdwijningen dus, zoals alles wat bestaat verschijnt en verdwijnt. Dit betekent dat al wat bestaat zonder substantie is, en het dus betekent dat omdat het geen substantie bezit het reeds bevrijd is van de oorzaken van lijden. Alleen moet men dit ook nog realiseren.
Ik denk dat er een objectief punt is. Vanuit het standpunt van de ultieme waarheid van de leegte, zijn leven en dood en nirvana identiek. Deze twee bestaansvormen, leven en dood en nirvana, zijn uiteindelijk leegte. Opdat nu ons leven en onze dood, onze manier van zijn in leven en dood nirvana zouden worden, veronderstelt dat een werk, een beoefening, een evolutie, die de weg van zen is.
A.G. : Wat heeft Meester Dogen gezegd over dit onderwerp, onder meer in zijn teksten?
R.R. : Hij onderwijst vooral dat het leven geen dood wordt. Dit heeft alles te maken met een notie van tijd. Voor Dogen is de tijd geen dimensie die los staat van het bestaan, en het bestaan bestaat uit achtereenvolgende verschijningen en verdwijningen, en zo bestaat de tijd uit een opeenvolging van ogenblikken en elk ogenblik heeft zijn eigen absolute waarde. Het wordt niet, verandert niet in het volgende ogenblik.
A.G. : Het zijn uiteindelijk slechts toestanden?
R.R. : Het zijn toestanden. Hij zegt : ‘ De winter wordt geen herfst. De winter is winter en de lente is lente. ‘ Op dezelfde manier wordt een houtstronk in het vuur geen asse. Eerst is er de toestand van houtstronk en vervolgens die van asse. Zo gaat het ook in ons leven. Dit is heel belangrijk, want indien men impermanentie, iets wat onbestendig is, beschouwt als iets dat continu is, dan is er geen mogelijkheid om zichzelf te veranderen en te bevrijden. Dat bekent dat de aaneenschakeling beschouwen deterministisch is. Indien daarentegen onbestendigheid uit gescheiden ogenblikken bestaat, dan is er een mogelijkheid om tussen één ogenblik en een ander een verandering te introduceren.
A.G. : Hij zegt ook : ‘Beoefen meditatie alsof je je doodskist zou instappen.’ Wat betekent dit?
R.R. : Het is Meester Deshimaru die ons dat herinnerde. Dat betekent dat op het ogenblik dat we onze doodskist instappen er geen ogenblik te verliezen is om zich te bekommeren om allerlei zaken die onze tijd verliezen in het dagelijks leven. Op dat ogenblik moet men zich dus echt concentreren op ‘Wat is essentieel om te beleven en te begrijpen in deze enkele ogenblikken die ik nog te leven heb?’, en onmiddellijk is dit de gelegenheid om een veel intensere blik te werpen op ons leven en om dus het ontwaken te ervaren.
Dit is de reden waarom mensen die toestanden hebben ervaren dicht bij de dood, die men de fameuze NDE noemt (Near Death Experience of Bijna Dood Ervaring) ervaringen hebben die bijna ontwaak ervaringen zijn, spontaan, door het feit dat ze geconfronteerd werden met een imminente dood. Het zou echt spijtig te zijn te moeten wachten om te moeten sterven om te ontwaken en om daarna een leven te kunnen vanuit dit ontwaken.
Dit is wat zen onderwijst. Daarom moet men echt heel intens de meditatie beoefenen, en niet alleen meditatie, maar alle zaken van ons leven, alsof we niet onze laatste ogenblikken, maar onze laatste dag zouden leven en alles daardoor dus belangrijk wordt. Alles wordt diep beleefd. En zo wordt door het perspectief van de dood uiteindelijk het leven vernieuwd.
A.G. : Eén van de oefeningen, heeft u gezegd, is de meditatie, in zen is dat dus zazen. Wat gebeurt er als men zazen beoefent, dat ons zou kunnen helpen om te trachten het leven van hier en nu beter tegemoet te komen?
R.R. : Eerst en vooral is men tijdens de beoefening van zazen zeer geconcentreerd op het lichaam en op de ademhaling, en het feit van aldus geconcentreerd te zijn helpt om de geest rustiger te maken en vooral om onze gedachten niet te volgen, om waarlijk hier en nu te zijn. Wat betreft het leven en de dood meen ik dat de fundamentele kwestie erin bestaat om in feite de eeuwigheid te ervaren van het ogenblik, van het nu, dat dit huidige ‘nu’ niet gaat ‘worden’. Het moet volledig geleefd worden als een absoluut huidig moment van nu.
A.G. : Waarom wordt er ook gezegd dat wanneer men zazen, beoefent, men ‘transmigreert’?
R.R. : Wat er gebeurt tijdens zazen is dat men, ook al is men geconcentreerd op het lichaam en op de ademhaling, we gedachten of emoties kunnen hebben die verschijnen. En naargelang de aard van deze gedachten en gevoelens die we hebben, verandert de staat van ons bewustzijn en kunnen we de bewustzijns toestanden ervaren die overeen komen met de verschillende toestanden van transmigratie waarover we verleden week gesproken hebben. Op sommige ogenblikken kunnen we hevige pijn voelen, en op andere overstelpt worden door sommige verlangens of angsten. Kortom, zazen is niet iets constant. In zazen komen we de onbestendigheid tegen, maar tegelijk leren we eveneens van ons niet te identificeren met deze toestanden, we reizen er door. Dit is het extreem kostbare in de beoefening van zazen, omdat we constant terugkeren naar het lichaam en de ademhaling en we steeds een nieuwe, verse geest terug vinden, niet meer geconditioneerd door onze emoties en onze gedachten. En dus is het waarlijk een ogenblik van nirvana, van bevrijding.
A.G. : Kan u ons de volgende zin becommentariëren : “ Komen en gaan, geboorte en dood zijn het echte lichaam van de mens. “ Wat betekent dit?
R.R. : Ja, dit is een zin van Meester Dogen. Het betekent dat het in dit leven en deze dood is dat het menselijk kan verlangen om de Weg te beoefenen, om zich te engageren in zijn beoefening en zijn ware lichaam realiseren dat het lichaam van Boeddha is, dat niet alleen een vergankelijk lichaam is maar ook het lichaam waarin de ultieme waarheid zich incarneert.
Maar Dogen zegt ons dat dit impliceert dat men zich concreet engageert op de beoefening van de Weg. Dat betekent zoveel als mogelijk de meditatie beoefenen, het betekent de wijding van ten minste die van bodhisattva ontvangen, de precepten ontvangen, de gelofte afleggen om ze te beoefenen en zich engageren in een dagelijkse beoefening van de weg in deze wereld, die ten slotte de enige plek is waar men het ontwaken kan realiseren. Dit is wat betekent ‘Het leven en de dood zijn het ware lichaam van de mens.’ Nogmaals, dit kan vreemd overkomen indien men het letterlijk opvat. Maar men moet begrijpen dat dit zich realiseert als er beoefening is, als er een engagement is op het pad van zen, op de weg van de Boeddha.
A.G. : Veel grote zen meesters leren ons ook van los te laten. Hoe kunnen we daar concreet toe komen?
R.R. : Er zijn twee manieren om los te laten. Waar ik tot nu toe op gehamerd heb is de concentratie. De concentratie helpt het los laten indien men zeer geconcentreerd is op zijn lichaam en men er in slaagt de gedachten te laten voorbij gaan en nog sneller de emoties, en als men geconcentreerd is op de ademhaling.
Maar wat vooral een grote hulp is voor het los laten, is de wijsheid, dit betekent de diepe, intieme observatie dat het gene waaraan we gehecht zijn geen substantie heeft en op alle manieren vergankelijk is en wij het op geen enkele manier zullen kunnen blijven behouden, en dat we ons bijgevolg aan wat dan ook niet kunnen hechten. Anders gezegd het los laten is niet iets wat men bekomt door een inspanning, maar door de realisatie dat men, zelfs als we het zouden wensen, aan niets kan hechten omdat het leven juist een onophoudelijk verschijnen en verdwijnen is. En de innerlijke verandering door zen nodigt ons uit om een voortdurende vloeiende geest terug te vinden, die dit ‘worden’, deze transformatie omarmt zonder ergens te blijven stagneren, zonder ergens te blijven staan. De geest van zen is een geest die nergens stagneert.
A.G. : En dit laat ook een zekere eenheid toe, onder andere om samsara en nirvana niet te scheiden. Is dit ook heel belangrijk?
R.R. : Ja, samsara en nirvana zijn niet identiek, maar zijn niet verschillend, niet gescheiden. Waarom?
Omdat er bij bepaalde beoefenaars van het boeddhisme een tendens bestaat om de samsara te haten als zijnde een plek van lijden, van transmigratie, en om zodanig het nirvana te verlangen dat het een object van hebzucht wordt. Het wordt opnieuw een verlangen, terwijl het verlangen de fundamentele oorzaak is van de transmigratie. Het nirvana verlangen zorgt er voor dat men zich in de tegenover gestelde richting van het nirvana gaat begeven.
Dogen benadrukt dit wanneer hij over het leven en dood spreekt. Hij zegt dat als u leven en dood haat en u het nirvana verlangt door het tegenover het samsara te plaatsen, dit lijkt alsof u de poolster wil zien en u zich naar het zuiden toe draait. U zit verkeerd.
Indien u daarentegen de ware natuur inziet van de samsara waarin u zich bevindt, dan realiseert u zich dat hij geen substantie heeft. En dit los laten is het nirvana.
A.G. : Waarom zegt men ook dat de bodhisattva niet in de samsara valt maar dat hij beslist op er in te duiken ?
R.R. : Omdat deze bodhisattva nou net de manier gevonden heeft om het nirvana te realiseren in het samsara. Maar hij wordt bewust dat de meeste wezens diep lijden in dit samsara en alhoewel hij een definitief nirvana zou kunnen verdienen, wordt hij bewogen door mededogen, het mededogen dat op zichzelf door de beoefening van zazen gestimuleerd wordt en die ons niet verschillend van de anderen doet aanvoelen. Het feit dus van in onszelf te laten vallen wat een barrière en een scheiding maakt met de anderen. En deze geest van mededogen maakt dat voor de bodhisattva de zin van zijn leven erin bestaat om eeuwig terug geboren te worden in de wereld en om met anderen de weg te beoefenen om hen te helpen te ontwaken. En opdat hij op deze manier in het samsara beoefent, is zijn leven in feite een nirvana.
A.G. : Zou u ons, om af te sluiten, enkele gedichten van grote azen meesters kunnen citeren?
R.R. : Het zijn gedichten die geschreven zijn juist voor het overlijden en bedoeld zijn om een laatste onderricht te geven, op vraag van de discipelen die juist op een ultiem onderricht van de meester wachten.
Meester Keizan zegt : ‘Omdat ik geboren ben, moet ik sterven.’ Dit betekent dat hij het feit van te overlijden als een natuurlijke zaak beschouwde. Het feit van geboren te worden impliceert het sterven en dit niet alleen in het werkelijke overlijden, maar dag na dag, ogenblik na ogenblik. Ons leven is een aaneenschakeling van levens en overlijdens. En dit is echt de beoefening van zen die ons dit leert en ons vertrouwd maakt met het feit dat geboren worden betekent een beweging van leven en sterven instappen, ogenblik na ogenblik. Dit wordt dus zodanig vertrouwd dat op het ogenblik van het overlijden : ‘Ok ik ben geboren, dus moet ik sterven. We gaan er geen hele zaak van maken!’
Een ander gedicht is dat van meester Ryokan, die eerder de aanvaarding van de kosmische orde evoceert zoals die is. Het ultieme onderricht is ‘In de lente bloeien de bloemen open. In de zomer zingt de nachtegaal. En in de herfst verdorren de bloemen en bladeren en vallen ze.’
A.G. : Om af te ronden, kunnen we zeggen dat er in de zen tempels een kleine plaat hangt waarop iets geschreven staat die refereert naar leven en dood?
R.R. : Het staat geschreven op het stuk hout waarop men slaat om de mensen uit te nodigen om snel de meditatie te komen beoefenen. Het is : ‘Het leven en de dood is de belangrijke zaak.’ Hiermee wordt bedoeld : ‘Verlies uw tijd niet, verspil het huidige ogenblik niet.’
A.G. : Dank u, Roland Rech, om bij ons geweest te zijn.